Op maandag 21 november besprak de leesgroep de tekst Gesamtkunstwerk Khaddafi van Guillaume Paoli. Deze tekst verscheen in Nederlandse vertaling van Iannis Goerlandt en Tineke Lecluyse in het tijdschrift nY; deze versie is hier te downloaden. Het Duitse origineel is via deze link te vinden. Lara Staal rapporteert:
De tekst plaatst het regime van Khaddafi in een theatrale context. Paoli vergelijkt Khaddafi met figuren als Ubu Roi en Macbeth. Hij stelt dat Khaddafi de theatralisering van de politiek tot het uiterste heeft gedreven. Paoli vraagt zich af aan welke eigenschappen de homo politicus moet voldoen. Kleven grootheidswaanzin, onverbiddelijkheid, zelfverloochening, verachting en gebrek aan realiteitszin niet simpelweg per definitie aan een dergelijke machtige positie?
‘Het voordeel van de westerse democratieën ligt er waarschijnlijk enkel in dat ze hun regeringsleiders niet de tijd gunnen om alle stadia van hun waanzin tot ontwikkeling te laten komen.’
Volgens Paoli kan het westen zich indenken waarom bepaalde dictators na het plunderen van hun land zich hebben teruggetrokken om in rust te genieten van hun rijkdom. ‘We leven nu eenmaal in een wereld die hebzucht als de kern van rationaliteit verklaart’, aldus Paoli. We spreken pas van waanzin als blijkt dat het de despoot niet om geld gaat. Hoewel Khaddafi een enorm vermogen bezat, is hij er niet vandoor gegaan. Hij heeft een ‘overbodig drama’ opgevoerd en dat vindt Paoli nu juist het interessante.
Het Groene Boekje, dat Khaddafi's politieke programma bevat, bestaat, aldus Paoli, uit twee basisideeën. Enerzijds stelt de tekst een soort natuurtoestand a la Rousseau centraal, een natuurtoestand zonder uitbuiting en eigendom, en anderzijds is er het idee dat niks of niemand over een ander regeert en dat partijen en parlementen zullen worden afgeschaft. Een directe democratie zonder staat dus. In 1977 draagt Khaddafi dan ook de volledige macht over aan het Libische volk. Hijzelf treedt slechts nog op als symbool: de leider van de revolutie. Dit is volgens Paoli het begin van een schizofrene toestand. Het staatsapparaat (gevangenissen, politie, leger etc) blijft intact, maar wordt niet erkend als onder leiding van Khaddafi. Een dermate groot verschil tussen ideologie en werkelijkheid kan alleen door middel van een permanente enscenering in stand worden gehouden, stelt Paoli.
Het groene boekje bevat een cultuurkritiek, die stelt dat wie een authentiek leven leidt geen behoefte heeft aan toeschouwerschap bij theatervoorstellingen, filmvertoningen of sportevenementen. ‘Bedoeïenen verfoeien het theater omdat ze het leven ernstig nemen. Ze zijn geen toeschouwers, maar spelen zelf’. Paoli ziet hierin een link met het situationisme van Guy Debord, die de passieve houding van de consument bekritiseert en de burger als toeschouwer van zijn eigen leven verwerpt. Het leven moet een kunstwerk worden, de toeschouwer moet worden afgeschaft. Net als in het theater moet de vierde wand worden doorbroken om het directe leven te kunnen aanraken. Deze theatrale tactiek van Khaddafi’s regime plaatst Paoli onder de term: ‘staatssituationisme’.
Wat volgens Paoli zo bijzonder is aan het ‘Khaddafi-spektakel’ is dat niet alleen de macht van het volk wordt geënsceneerd, maar ook de afschaffing van de enscenering zelf wordt geregisseerd. ‘De regisseur laat zijn acteurs improviseren, terwijl deze improvisaties onder zorgvuldige aanwijzingen werden ingestudeerd.’ Omdat Khaddafi verlangde naar erkenning, maar deze niet op bevredigende wijze kon krijgen van een door hemzelf geregisseerd volk, ontstond, aldus Paoli, de zelfenscenering. Paoli ziet Khaddafi als een performancekunstenaar en beschrijft in zijn tekst enkele van zijn ‘performances’. (Bij aankomst van de Algerijnse voetbalploeg in Tripoli verklaart Khaddafi de Algerijnen bij voorbaat tot winnaar. Hij liet journalisten naar een gevangenis komen waar hij in een graafmachine verschijnt waarmee hij één van de gevangenismuren in ramt en zo de politieke gevangenen vrijlaat.)
Ergens in de jaren ’90 is de revolutionaire pretentie volledig overgegaan in een dictatoriale werkelijkheid. Khaddafi sluit een verbond met de westerse partners. Hij speelt gemakkelijk in op de twee grote angsten van europa: de komst van duizenden Afrikaanse vluchtelingen en een tekort aan olie. In ruil voor olie ontvangt Khaddafi wapens. Paoli stelt dat Khaddafi’s enige verdienste is geweest dat hij de corruptie, huichelarij en het cynisme van Europa heeft aangetoond.
Tot slot komt het moment dat de Libiërs het heft in eigen handen nemen en de regie overnemen. Khaddafi’s visie uit het groene boekje wordt werkelijkheid, maar is gericht tegen Khaddafi zelf. ‘De fictie spat uiteen als een thermosfles’. Paoli stelt dat er slechts sprake is van een volk zodra het zich laat zien op straat en zich als volk manifesteert. Als het groene boekje in brand wordt gestoken, worden daarmee de punten die erin staan verwezenlijkt. Khaddafi wil liever heldhaftig ten onder gaan dan zijn fictie opgeven. ‘De militaire interventie van de westerse coalitie heeft de tragikomedie op de spits gedreven’.
De schrijver eindigt te zeggen dat hij vermoed dat het volk voortaan de voorkeur zal geven aan onspectaculaire vormen van representatie. Volgens Paoli zijn het niet langer de kunst en de theatraliteit die gebeurtenissen doen ontstaan, maar het veroorzaken van informatiestromen, wat volgens de schrijver misschien wel niet zo’n slechte zaak is.
----
Bij het lezen van de tekst constateerden we dat politiek per definitie een theatraal evenement is. We bespraken voorbeelden van Mao die alle kleine vogeltjes liet doden en foto’s van Poetin en Mussolini die sport beoefenden en andere heldhaftige handelingen lieten vastleggen. Het applaus bij de kist van Pim Fortuyn is te zien als het einde van een theatervoorstelling, en de lichten, die op last van het gazeg op het Tahrirplein werden uitgedaan, zouden gezien kunnen worden als het einde van de show (om zo het plein, ontrokken aan het oog van de toeschouwers, in het donker te kunnen ontruimen).
De Nederlandse politiek (met uitzondering van de populisten, wat wellicht hun succes verklaart) wil echter niet erkennen dat de politieke arena in feite een theatervoorstelling is en een politicus een acteur. Veelal proberen politici vooral ‘zo normaal mogelijk te zijn’ om zo ‘echtheid’ te kunnen veinzen (Hans Spekman speelt Jan Schaeffer: een heropvoering van het type van de authentieke volkssocialist; of denk aan Jan Peter Balkenendes stijve onhandigheid). Iemand die dit type authenticiteit meedogenloos in de hoek wist te zitten was Fortuyn, die ooit op TV te zien was, kijkend naar een flyerende Jan Marijnissen die aanbelt bij mensen thuis met een grote cameraploeg om hem heen. Fortuyn vond een dergelijke vertoning een farce. Een politicus, aldus Fortuyn, kan veel directer communiceren via de TV; doen alsof het ‘natuurlijk’ is te flyeren in de straten en doen alsof een politicus daar tijd voor zou hebben, is een stompzinnig toneelstukje opvoeren. Hiermee doorprikte Fortuyn een stuk van het theater om het in te ruilen voor een ander soort theater. Wat dat laat zien, is dat opposities tussen "theater" en "authenticiteit" in de politieke praktijk dubieus zijn; feitelijk bestaan er alleen verschillende soorten politieke theatraliteit.
Dat vastgesteld rees de vraag of Occupy, een politieke beweging die probeert zonder de conventionele parlementaire representatie te werken, wellicht óók probeert voorbij te gaan aan vormen van theatrale representatie, en of dit überhaupt wel mogelijk is. Staat Occupy in het midden van een voorstelling, of probeert het daar juist aan voorbij te gaan?
Nog altijd speelt Occupy zich af op podia: de pleinen van de wereld hebben zeker iets podium-achtigs. Onmiskenbaar is bovendien de rol van de camera's in de ontwikkeling van de volksprotesten rondom Occupy. Het Californische pepperspray-incident is dramatisch in beeld gekomen, en wordt vervolgens theatraal uitgemolken. Voor Occupiers is de camera zo een wapen: als burgerjournalist legt men zijn eigen activistische praktijk vast en strijdt met dat middel inéén, wat tot een interessante vermenging tussen de categorieën van politieke presentie en representatie leidt. Net zo had de directheid van de representatie een belangrijke rol tijdens de eerste protesten op het Tahrir-plein: het feit dat de camera's van Al Jazeera de massa in beeld brachten, hielp de mensen op het plein begrijpen dat hun aanwezigheid niet enkel persoonlijk was, maar een directe representatieve functie had.
Het is wel de vraag of daarmee het theater wel is afgeschaft. De afschaffing van het theater van Khaddafi leidde enkel tot een totalisering van het theater middels groteske excessen; de afschaffing van het theater in Nederland leidde tot een theatertechnisch vacuüm, waardoor juist de excessieve populistische truuks het theater opzichtig konden herintroduceren. Of de pleinprotesten van de laatste tijd een vorm voorbij het theater vinden, en of dat kan en wenselijk is, blijft de vraag. Een mogelijke denkrichting werd gesuggereerd door de cameravoering van Al Jazeera. Deze was afstandelijk, toonde meer de bewegende menigtes dan de close-ups op individuele gezichten met hun persoonlijke drama. Misschien kan dan deze vorm van politiek, als we die vanuit een artistieke discipline willen denken, wel beter worden begrepen vanuit choreografie dan vanuit het theater.
Als vervolg op deze tekst lezen we woensdag a.s. een tekst van Henk te Velde over het theater van de politiek.
Lara Staal, aanvullingen Samuel Vriezen